12

‘Er moet nog wel wat gebeuren.’

‘Zoals wat?’

‘De politie. Het is tijd om de politie te bellen.’

Was het angst of gelatenheid die hij in haar ogen zag? Of een glimp van verdediging voor iets wat zou komen? Misschien was het alleen dat.

‘Ik denk… dat alles een logische verklaring krijgt.’

‘Hebben we met meerdere ongelukken te maken?’

‘Ik bedoel Georg. Hij zal het uitleggen.’

‘Is je man op dit moment het belangrijkst?’

‘Jij wilt toch ook een verklaring hebben?’

Hij wist niet of hij dat wilde. Misschien wilde hij alleen gaan liggen en wakker worden uit een bittere droom.

‘Is het niet een beetje verdacht om geen aangifte te doen van huisvredebreuk en zware mishandeling?’

‘Kunnen we niet tot vanavond wachten?’

‘Je wilt vanavond aangifte doen?’

‘Wacht tot na mijn ontmoeting met Georg.’

‘In dat geval is het “onze”. Wacht tot na ónze ontmoeting met Georg.’

‘Ik geloof niet dat het nodig…’

‘Je eet mijn brood, je drinkt van mijn wijn, je zult iets terug moeten geven. Bovendien geloof ik dat je gezelschap nodig hebt.’

Lea keek naar de lege salontafel.

‘Het komt eraan, het eten komt eraan. Ik denk dat we dat allebei nodig hebben.’

Ze protesteerde niet en hij liet haar achter op de in repen gesneden stoffering. Wide wist niet of het moment juist was, maar hij zette de cd-speler aan, aarzelde heel even en zette toen La Traviata op, bij Lunge da lei uit de tweede akte, Alfredo van een jonge Pavarotti, opgenomen samen met het Metropolitan-orkest in oktober 1970, compleet met een kuchend en hoestend publiek. Het klonk alsof je in de zaal zat als je eenmaal gewend was aan de bijgeluiden.

Wat had hij zelf in 1970 gedaan? Wat deed een zeventienjarige op een dag in oktober?

Ze luisterde.

‘Dat klinkt als een illegale opname vanaf een staanplaats.’

‘Het is van Nota Blu.’

‘Misschien niet slecht, maar de aanwezigheid…’

‘Je hebt La Traviata eerder gehoord.’

‘Niet deze versie.’

‘Als je me wilt verontschuldigen…’

Hij draaide zich om en liep naar de keuken.

‘Ik maak iets te eten voor ons.’

In de keuken trok hij de koelkastdeur open, hij hoefde alleen maar een beslissing te nemen, zoals werken met een kater vol angst, of de laatste honderd meter van een hordeloop rennen.

Hij twijfelde even voor de geopende vriezer, die begon leeg te raken en hij was al een hele tijd van plan om boodschappen te doen, maar dat was er nog niet van gekomen. Hij kookte vaak zelf, en wat er ook gebeurde en hoe groot zijn problemen waren, hij zou proberen eten te blijven koken. Het was meer dan zichzelf in leven houden. Hij hoopte dat Elisabeth hem miste, zijn gerechten. Die gedachte hoorde een beetje bij zijn zelfmedelijden. Hoe zat het met Melker? Moest ze ’s avonds water voor de koffie voor hem opwarmen zodat hij de volgende ochtend niet helemaal hulpeloos in de keuken stond?

Ravioli. Hij pakte het pak met pastakussentjes. Opera en pasta was geen slechte combinatie, maar vandaag kreeg het geheel een bizarre wending. Hij moest waarschijnlijk iets zeggen als hij binnenkwam met het eten, er was niets anders, en dat was waar.

Hij hoefde het tenslotte niet te vertalen, Casonsei di Brescia, kleine deegflapjes met een vulling van zelfgemalen verse ham, even grote delen parmezaanse kaas en geitenkaas, peterselie, het grof gemalen binnenste van een klein witbrood, een beetje melk, zout en versgemalen zwarte peper.

Wide maakte de pastakussentjes voorzichtig van elkaar los, liet de pasta twee minuten ontdooien in de magnetron, legde de kleine pakketjes daarna twaalf minuten in kokend water, goot de casonsei af en schonk er de boter over die hij intussen had opgewarmd.

‘Dit is heerlijk.’

Hij had de muziek uitgezet. Hij had geen wijn.

‘Ik heb geen salie.’

‘Heb je dit zelf gemaakt?’

‘Opgewarmd.’

‘Maar vanaf het begin? Het deeg en de vulling en zo?’

‘Soms vind ik het leuk om daarmee bezig te zijn. Je bent tenslotte wat je eet en zo. En op dit moment voelde ik me een beetje een pastakussentje, misschien zonder vulling.’

‘En zonder salie.’

‘Ik heb ook geen wijn. Die is op.’

Ze had naar hem gekeken. Hij koketteerde niet, hij leek dit in het dagelijkse leven echt te doen. Koken als een echte man.

Werd dat ‘leven voor het moment’ genoemd?

‘Wil je koffie?’

Hij zag haar lege bord. Dat was vol geweest.

‘Graag, dank je. Maar geen cognac.’

Zag hij haar mond licht vertrekken?

‘De cognac is op.’

 

Was het de adrenaline die stroomde? Nu al succes? Kajsa Lagergren was eraan gewend om lang en hard te werken.

‘Je denkt dat hij een bedrijf heeft in dit gebouw?’

‘Dat weet ik niet, maar ik denk dat ik hem heb gezien. Ik kreeg de indruk dat hij, tja… hier werkt.’

Werkté. Het was verleden tijd voor Georg Laurelius, maar dat wist de vrouw tegenover haar blijkbaar niet. Kajsa zei niets. Ik ben een goede politieagente, dacht ze. Iedereen is schuldig tot is bewezen dat ze onschuldig zijn. Een opwekkend wereldbeeld om met zich mee te dragen.

‘Waar heb je hem gezien?’

‘Een paar keer op de binnenplaats, hij was me opgevallen omdat hij zo… keurig gekleed was, tot in de puntjes. Dat zie je hier niet zo vaak.’

‘Op de binnenplaats. Liep hij een bepaald trappenhuis binnen? Ik bedoel, welk trappenhuis gebruikte hij?’

‘Dat heb ik eigenlijk niet gezien. Je weet wel, je ziet iemand langslopen maar je denkt er niet over na waar hij naartoe gaat of vandaan komt.’

Toch zijn er mensen die dat vermogen hebben, dacht Kajsa Lagergren. Als zij zelf dat vermogen had gehad, had ze drie mislukte relaties kunnen voorkomen.

‘Er is… Komen er vijf trappenhuizen op de binnenplaats uit?’

Het was geen goede vraag.

‘Wacht hier.’

Dat had ze misschien ook beter niet kunnen zeggen.

‘Ik ga nergens naartoe.’

Lagergren liep de vier trappen af en liep de binnenplaats op. Jezus, wat was het heet. De warmte bleef hangen tussen de dicht opeen staande gebouwen. Ze keek naar boven en zag een rechthoekig stukje hemel: wit en sissend als kokende melk, als een zacht wild dier. Ik ben nog nooit zo dicht bij de zon geweest. Ze haalde een paar keer snel adem en telde de trappenhuizen die half in de schaduw verborgen lagen. Zes. Er hingen kleine naamplaatjes voor de bedrijven, hiervandaan kon ze geen namen lezen maar ze moest zich daar zo meteen mee bezighouden. Het echte voetenwerk, operatie ‘op de deuren kloppen’.

Waar was Babington?

 

Nu komt ze weer naar buiten. Het moet een smeris zijn, ze kijkt naar alle kanten om zich heen… en zoals ze tussen het uitschot bij het water had rondgelopen, en die ander… waar was hij? Ze kijkt naar de trappenhuizen.

‘Ze kijkt naar de trappenhuizen.’

‘Het grietje dat we tussen de vissers hebben gezien?’

‘Ze verdween in het trappenhuis van die kunstenares en nu is ze weer naar buiten gekomen.’

‘Dat is toch logisch. Dat ze naar buiten komt.’

‘Niet op deze manier. Kijk zelf, het lijkt alsof ze trappenhuizen telt.’

‘Waar is…’

‘Niet zo dichtbij, verdomme!’

‘Leuk kapsel.’

‘Ze gaat weer naar binnen.’

‘Ik ben niet blind.’

‘Ze gaat naar het atelier. Er is niets anders in dat trappenhuis.’

‘Misschien heeft ze iets gezien.’

‘Die kunstenares? Wat kan ze gezien hebben?’

‘Dat maakt niet uit. We vertrekken zo. We hebben schoongemaakt en geveegd. We hebben het naambord ook weggehaald.’

‘We hebben meer dan een naambord weggehaald.’

‘Denk je dat ze ons heeft gezien?’

‘Wie?’

‘Die kunstenares, verdomme!’

‘Wij hebben haar gezien. Ze kan ons gezien hebben, of eigenlijk jou.’

‘Mij? Waarom juist mij?’

‘Omdat jij zo opvallend lelijk bent.’

‘Dat is een vermomming, ik moet me zo goed mogelijk aanpassen aan jouw gezelschap.’

‘We zijn niet samen gezien.’

Dat is een geluk. Maar toch… Ze kon iets gezien hebben en iets loslaten. Het was een risico… Maar gebeurden er niet de hele tijd dingen? Niemand kon het verband bespeuren.

‘Wat doen we met haar?’

‘Met wie?’

‘De kunste…’

‘Ja, ja, ik maakte maar een grapje. Ben je bang voor een getuigenverklaring straks?’

‘Ik ben bang voor onvoorzichtigheid.’

‘Voor onvoorzichtige uitspraken?’

‘Ja.’

‘Daar kan altijd iets aan gedaan worden.’

‘Zodat dergelijke uitspraken voorkomen worden?’

‘Inderdaad. We moeten ervoor zorgen dat ze gewoon niet gedaan worden.’

‘We moeten ons gedeisd houden.’

‘Dat doen we, dat gaan we doen. We doen het niet hier.’

‘Wat doen we niet hier?’

‘Het schildermeisje doet misschien geen eventuele uitspraken over iets wat ze eventueel heeft gezien. Maar ze neemt die beslissing niet hier.’

‘Ze woont ergens.’

‘Precies.’

‘Tussen hier en daar kan veel gebeuren.’

‘Juist.’

Het was onzeker hoe lang het moest duren, of wat ervoor nodig was. Daar dacht je eigenlijk niet over na, dat kwam altijd vanzelf. Sommigen belandden per ongeluk midden in de strijd, maar er waren geen onschuldigen. Er was altijd een reden, te veel praten op het verkeerde moment, de neus in de verkeerde richting, dat soort dingen. Als er dingen gebeurden wisten de slachtoffers altijd waarom dat was, ze hadden tijd gehad voordat het donker werd.

 

Toen Jonathan Wide en Lea Laurelius het gebouw uit kwamen, was de agressieve hitte iets afgenomen, was langzaam naar de grond gezakt en sloop rond tussen de gebouwen als een lynx op zoek naar een slaapplaats.

De zon daalde boven Hisingen en kleurde de eenzame kranen van de failliete scheepswerf in vurige kleuren. Al dat licht gaf een paar minuten leven aan iets wat al een hele tijd stillag.

Al snel zou de nacht verschijnen op de plek waar de lynx langs was geslopen, het zou opnieuw een lichte versie van een nacht worden, een Scandinavische zomernacht, en een van Göteborgs buitenlandse bezoekers zou naar de lichte duisternis kijken en zich daarover verbazen, en daarna zou hij in de ogen van de Zweedse vrouw kijken, hij had haar nog maar een uur geleden op het terras ontmoet, hij zou de lichtblauwe schittering in haar ogen zien en denken dat hij begreep waar die vandaan kwam.

Jonathan Wide zag een zwakke blauwe schittering in Lea Laurelius’ linkeroog en hij verbaasde zich erover dat ze nog steeds zo beheerst was terwijl ze zonder enige twijfel in gevaar was.

Het was niet helemaal zeker dat ze minder in gevaar was als ze in de buurt van Jonathan Wide was. Hij had nog steeds een keus. Hij kon haar naar de club rijden en adieu zeggen en terugkeren naar zijn kalme en onethische leven in de scheidingsbranche. Hij had nog een andere keus.

‘Ik bel de politie.’

Ze draaide zich heftig naar hem om. Zijn blootliggende zenuwen schokten in zijn polsen en zorgden ervoor dat hij het stuur naar links draaide en bijna een vrouw van een jaar of zeventig aanreed. De kilo aardappelen die ze droeg, was daardoor de laatste van haar leven geweest.

‘Zit stil!’

‘Waarom begin je weer over de politie?’

‘Luister naar me. We kunnen nog een keer afgetuigd worden. Of erger.’

Wide ging langzamer rijden.

‘Als je me geen goede reden geeft om niet meteen naar het politiebureau te rijden, doe ik het nu. Nu! Onmiddellijk.’

Hij kon naar de Skånegatan rijden in een ergere toestand dan waar hij zich op dit moment in bevond. Na al zijn jaren als politieagent kon hij het geblinddoekt vinden. Feit was dat hij zich gedurende zijn laatste tijd op het bureau had gevoeld alsof zijn ogen dicht waren.

Het enige wat hij miste waren bepaalde collega’s. De reden dat hij was gestopt had met de collegialiteit van anderen te maken.

‘Ja, ja, ja! Stop de auto. Stop de auto!’

Hij sloeg af van de Allén en reed de wijk Haga in. De lage bebouwing gaf een gevoel van vrijheid, de kinderkopjes glinsterden vriendelijk, als kleine golfjes op het water. Hij parkeerde in een straat met een parkeerverbod en hoopte dat ze met rust werden gelaten.

‘Het is zoals je hebt gezegd. Georg is… betrokken geraakt bij… bij de drugshandel. Ik weet niet precies wat het is, maar ik geloof dat hij een paar keer… ‘‘heroïne’’ tegen iemand heeft gezegd.’

Ze zat met haar donkere hoofd gebogen, en op het moment dat ze weer begon te praten, begon de straatlantaarn die twee meter bij de auto vandaan stond te branden. Het licht verlevendigde haar linkergezichtshelft. Hij zag dat ze huilde.

‘Ik werd gebeld door een man die zei dat hij zakendeed met mijn man. Hij wilde me ontmoeten. Ik verwees hem naar Georg, maar hij hield voet bij stuk. Eerst was hij vriendelijk… nee, eerder beleefd… maar daarna kreeg zijn stem een harde klank. Dat was onaangenaam.’

‘Heb je hem ontmoet?’

‘We… we spraken met elkaar af in een café in de stad. Daar zei hij dat Georg zijn werk niet deed zoals was afgesproken. Hij wilde dat ik meeging naar kantoor om te luisteren als hij Georg vertelde hoe hij zijn werk moest doen.’

‘Weet je zijn naam?’

‘Hij stelde zich niet voor.’

‘Gingen jullie ernaartoe?’

‘Het was verschrikkelijk. Hij schreeuwde tegen Georg zonder zijn stem te verheffen, behalve op het laatst, hij… zei dat degenen die het spel niet meespeelden een… probleem hadden.’

‘Een probleem? Zei hij dat zo?’

‘Georg leek te begrijpen wat het probleem was…’

Ze zat nu bijna dubbelgevouwen op de stoel en had beide armen rond haar bovenlichaam geslagen. Het licht van de straatlantaarn verlichtte haar blote schouders. Op haar bovenarmen glansden donshaartjes.

‘Wat zei hij nog meer?’

‘Niets. Maar op het moment dat hij weg zou gaan, ging de telefoon en deze man… Hij pakte de hoorn alsof het zijn eigen kantoor was. Hij luisterde heel even en hing toen op.’

‘Luisterde hij? Heb je niet gehoord wie er belde? Waar het over ging?’

‘Nee, maar… de stem… Op een afstand klonk die ddd…’

Ze keek plotseling op, haar gezicht dicht bij het zijne.

‘Hij klonk… Deens.’

 

Door de warme avonden verlegden de mensen hun gewoonten naar een eerder tijdstip. Het was verschrikkelijk druk bij de bar. Het was niet gemakkelijk om je binnen te bewegen, niemand kon zich verplaatsen. Het was net een propvolle sauna. De Finnen nemen een sauna als het buiten te warm is. Hij had dat horen vertellen en uiteindelijk had hij het zelf meegemaakt, in Nicosia toen de kleine Finse VN-delegatie hem uitnodigde voor de sauna en brandewijn toen de buitentemperatuur vijftig graden was. Daarna was hij afgekoeld.

Wide keek om zich heen. Het was alsof de hitte bepaalde instincten in de mensen losmaakte. Om te roken, te drinken, te veinzen en hun kleren uit te doen in het bijzijn van vreemdelingen. Was hij een moralist, en daarmee een huichelaar?

Toen ze de club binnen waren gekomen, had Lea kort geknikt naar een man achter de bar, die op zijn beurt naar een tafel in het donkere achterste deel had geknikt. Het had er vanzelfsprekend uitgezien, bijna alsof het was gerepeteerd, dacht Wide. Hij zag een been naar buiten steken, naast de tafel, hij zag een deel van een schoen en het flakkerende licht van het plafond boven de dansvloer dat zich weerspiegelde in het gepoetste leer. De schoen bewoog op de maat van de muziek, iets van Whitney Houston, hoe heette die film ook alweer? Bodyguard. Was hij dat zelf nu ook?

Daarna ging het allemaal heel snel. Toen Wide en Lea de tafel naderden, gingen er twee mannen voor Wide staan.

‘Privé.’

‘Ik hoor bij deze dame.’

‘Dit is een privégedeelte.’

Een van de mannen gaf een lichte duw tegen zijn borstkas, vriendelijk bijna, alsof hij Wide er opmerkzaam op wilde maken waar de bar was en dat daar een koude Corona en een nog koudere Cuervo op hem wachtten.

Ze waren allebei groter dan Wide.

Hij voelde zich niet in vorm. Hij kon erover dromen om de een te schoppen op een plek waar het heel erg pijn zou doen en daarna zijn elleboog te gebruiken, maar hij wilde het niet doen en hij deed het niet. Hij wachtte en plotseling deed zijn maag pijn en sloeg hij dubbel. Hij had dit eerder meegemaakt en hij kon zich altijd snel weer lucht verschaffen.

‘Het wordt erger als je niet verdwijnt.’

Wide stormde naar voren waardoor de man voor hem, de grootste van de twee, één moment zijn evenwicht verloor en een halve stap naar achteren wankelde. De man verplaatste zijn blik van Wide naar zijn eigen been en Wide maakte gebruik van dat moment door zijn geelgroene stropdas vast te pakken – Was dat een paisleymotief? – en die met een harde ruk naar beneden te trekken. Het was een stropdas van goede kwaliteit, hij ging niet stuk, en het hoofd van de man schoot naar beneden en raakte Wides knie halverwege. Het gezicht van de man was ook van goede kwaliteit. Voordat de knie van de detective het raakte was het zelfs knap geweest, maar het geluid van het neusbot dat brak, en misschien ook een jukbeen, maakten aan degenen die luisterden duidelijk dat niets voor eeuwig is.

Het was de eerste keer dat Wide zich in een dergelijke situatie bevond sinds hij zelfstandig was gaan werken.

Hij liet los en de man bewoog achteruit, langzaam, hurkend, hij zwaaide met zijn lichaam als in een exotische dans. Wide hoorde een paar scherpe tikken op de vloer rond de gewonde, het konden tanden zijn, als castagnetten, dansmuziek. Het was een onaangename situatie voor de gasten die daar hadden gedanst.

Waar was ze? Wide keek naar de hoek waar hij eerder het been en de schoen had gezien, de hoek waar Lea naartoe was gegaan, maar het enige wat hij zag was duisternis.

Vanuit zijn rechterooghoek zag hij dat de tweede man een mes in zijn hand had, maar verlamd leek door wat er was gebeurd. Hij liet het los en liep snel en doelbewust weg.

De mensen in de bar beseften dat wat er in hun midden had plaatsgevonden geen discodans was, of een show, of een vrijgezellenavond.

Een man en een vrouw stonden als vastgenageld bij de bar en gilden heel hard. De man die ooit een knap gezicht had gehad, stond over hen heen gebogen, hij lag eigenlijk half, het bloed uit zijn wonden had de roomkleurige jurk van de vrouw een kleur gegeven die bij haar boosheid paste. De stem van haar vriend ging een halve octaaf omhoog, als om duidelijk te maken dat niet alleen vrouwen hun zelfbeheersing verliezen op momenten zoals dit. Hij stopte pas met gillen nadat de gewonde op de grond gleed en zijn hoofd met een doffe, zware whack op de tegelvloer belandde.

Wide rende de vijf meter naar de hoek van de bar en stormde door de achterdeur die in een eigenaardige hoek aan de korte kant van de ruimte was geplaatst. Hij rende een gang in en zag twee deuren voor zich. De rechter stond open. Hij ging snel naar binnen, draaide zich om zijn as, bijna alsof hij in een carrousel zat, maar het vertrek was leeg en hij rende terug naar de korte gang. Hij wist dat de tweede deur toegang gaf tot een binnenplaats en dat die verlaten zou zijn.

Buiten zag hij een brandgang, een parkeerplaats voor twee auto’s, een uitrit en een deur die naar de Vasagatan leidde. Hij zag Lea niet, en ook geen auto’s, en hij merkte nu dat hij ongezond heftig ademhaalde. Dat was op zich niet gevaarlijk, maar het maakte het wel moeilijk helder te denken. Hij moest proberen rationeel te handelen, ook al hyperventileerde hij.

Binnen lag de gewonde nog steeds naast de bar, die niet langer steun bood. Wide liep naar de bewusteloze man toe, draaide hem om en keek lang en geconcentreerd naar hem. Had hij hem al eens gezien? Hij had hem inderdaad eerder gezien. Zijn gezicht was minder gehavend dan hij had verwacht. Hij had hem een paar keer gezien, namen onthield hij niet zo goed maar voor gezichten had hij een goed geheugen.

Ver weg klonk het geluid van sirenes. Het was alsof dat geluid hem de associatie gaf die hij nodig had. De Stena Line, hij had de man op een veerboot gezien, achter de bar, of was het in het restaurant? Ineens zag Wide de man voor zich toen hij een café in Frederikshavn in liep, had hij dat echt gezien?, het café dat vlak naast Frederikshavns Avis lag, en daarna verbond zich nog een gedachte met de eerste twee en zag hij de andere man ook, degene die iets kleiner was. Misschien had hij hem op een andere plek gezien, in een ander café. Was dat ook in Denemarken geweest?

 

De surveillancewagen naderde de nachtclub, met het geluid van de sirene als een onzichtbare sluier achter hem aan.

Op hetzelfde moment draaide een man aan de andere kant van de straat zich haastig om en begon snel naar de Avenyn te lopen. Zijn gezicht was uitdrukkingsloos. Hij liep ritmisch, bijna alsof hij marcheerde. Hij deed zijn tegenligger denken aan een officier, zo’n Pruisische officier die door het leven marcheert met hoog geheven, gestrekte benen en een blik die naar zijn superieur staart, en de tegenligger onderdrukte een plotselinge, hevige impuls om zijn rechterhand omhoog te steken en ‘Heil!’ te roepen.

 

Wandelen in de stad. Waarom deed hij dat niet vaker? De zachte lucht was als een licht doodsgewaad rond zijn lichaam gewikkeld. Hij wachtte terwijl de tram langsreed en lachte om de vergelijking, om de ironie ervan: ik ben een massamoordenaar maar ik ben ook een medemens, ik ben ook een minnaar, soms vooral dat laatste, ik weet me te gedragen in net gezelschap. Ik heb zelfs moraal, het was een goed gevoel om de moraal erbij te betrekken. Massamoordenaar. Wat een eigenaardig woord.

Fredrik Björcke was op weg naar nachtclub Palace. Op avonden zoals deze kon hij voor de club staan, bijna midden op Brunnsparken, met een glas in zijn hand en twaalf mooie vrouwen binnen oogbereik, terwijl dertig meter verderop het gepeupel met flessen zwaaide, bijna als een groet, een knipoog naar het zuipen over de klassengrenzen heen.

Eén keer waren twee agressieve klootzakken Brunnsparken overgestoken. Ze hadden tussen de linnen kostuums en korte, strakke mantelpakjes door gelopen en hadden geprobeerd een gesprek aan te knopen. Björcke was erbij geweest. Hij had een ‘pre-neuk’-gesprekje gevoerd met een knappe vrouw die op een bank in een van de westelijke buitenwijken werkte en die langer in zijn groene ogen keek dan nodig was. Toen een van de agressievelingen te dichtbij was gekomen, was Björcke met een glimlach opzij gestapt, hij had helemaal niets gezegd, zoals een aantal van de andere knappe mannen. Björcke had zijn goede humeur getoond en hij wist dat de vrouw daarvan onder de indruk zou zijn. Ze had het later laten merken. Die openheid tegenover een vreemde, hij dacht daar vaak over na. Hij had een krantenaffiche gezien over eenzame mannen die nooit echt dicht bij een vrouw kwamen. Hij begreep het niet. Hij moest ze zelfs op een afstand houden. Hij vroeg zich soms af of hij werd omringd door een speciale geur, of misschien was het de – in de ogen van de maatschappij – gruwelijkheid van zijn werk die hem aantrekkelijk maakte. Vrouwen voelden zich aangetrokken tot geweld en macht, agressiviteit, wreedheid. Daarvan was Björcke overtuigd. Hij wist dat het een onnozele gedachte was, maar toch genoot hij ervan. Het klopte soms en dat was voldoende voor hem.

Hij liep langs de garderobe en wachtte een eind bij de bar vandaan. Hij zou pas over een minuut of tien bij de tap staan. Hij kreeg oogcontact met een vrouw in dezelfde situatie. Ze stond zes meter verder. Zuivere trekken, zwaar aangezette lippen die de indruk van frisheid paradoxaal genoeg versterkten, lichtblauwe ogen. Een gebloemde jurk, alsof ze vanaf een zomerweide hiernaartoe was gedanst. Ze keek hem aan met een blik die hij als ironisch opvatte, dit was ook een manier om je tijd door te brengen, hij trok zijn wenkbrauwen op bij wijze van antwoord en wees naar de bar en daarna naar zichzelf, stak twee vingers omhoog en wees naar Brunnsparken. Ze begreep het, knikte, maakte zich los uit het gedrang en stond op hem te wachten toen hij met twee glazen bier naar buiten kwam. Hij begreep het niet. Hij zou al snel weer iemand op een afstand moeten houden.

Allen die gestorven zijn
titlepage.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_000.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_001.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_002.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_003.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_004.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_005.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_006.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_007.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_008.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_009.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_010.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_011.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_012.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_013.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_014.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_015.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_016.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_017.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_018.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_019.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_020.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_021.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_022.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_023.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_024.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_025.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_026.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_027.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_028.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_029.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_030.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_031.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_032.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_033.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_034.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_035.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_036.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_037.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_038.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_039.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_040.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_041.xhtml